Brabants Dagblad: Papoea-Aussie is thuis in de polder

Dukes-coach Alex Chang heeft een Australisch paspoort, maar daar is lang niet alles mee gezegd.

Zijn naam verraadt maar half de mengelmoes aan cul­turen in hem. Alex Chang blijft graag nog even kleven aan The Dukes, dat morgen weer om de landstitel speelt.

Met pijpenstelen doe je het water dat op deze vroege avond uit de Nijmeegse hemel komt nog veel tekort. Alex Chang moet er straks ook voor minstens anderhalf uur aan geloven. Even ‘hobbyen’ bij de rugbyers van The Wasps. Leren ze ook nog eens wat. Doet-ie er al een tijdje naast, gewoon voor de lol.

Zijn eigenlijke liefde ligt bij The Dukes uit Den Bosch. Vier seizoe­nen alweer. Dat succesverhaal, met de finaleplaats van morgen als vooralsnog laatste hoofdstuk, is zo langzamerhand wel bij iedereen bekend. Maar wie is toch die ge­drongen, markante figuur die al­tijd hevig vloekend ( bij goed én slecht spel) over het veld aan de Li­mietlaan stiefelt? Daar kan Chang zelf natuurlijk het beste een ant­woord op geven. Hij begint nog cryptisch. “Ik ben geel van buiten, blank van binnen, zoals ze dat bij ons zeggen”, vertelt hij aan de keu­kentafel van een gezellig ingerichte gezinswoning.

Dat ‘bij ons’ laat zich overigens niet makkelijk uitleggen. De stam­boom van Chang is complex. On­doorgrondelijk bijna. Hij waagt een poging en in het kort komt het hier op neer: 37 jaar geleden ge­boren in Papoea-Nieuw- Guinea als de derde van vier broers met ( groot) ouders van deels Chinese komaf.

De eerste jaren van zijn leven brengt hij betrekkelijk zorgeloos door in kustplaats Lae, middenin de Pacific. “M’n ouders hadden er een winkeltje, Ready-Set-So heette die. Het begon klein, maar werd steeds succesvoller”, beschrijft Chang, wiens vader ook in de lo­gistiek werkte. Die baan noopte het gezin naar Australië te verhui­zen. Voor veel Papoea’s toch wel het beloofde land. Al was het al­leen maar voor de betere onder­wijsmogelijkheden.

Chang ging er met zijn broers naar een kostschool en bleef daar ook toen zijn ouders weer naar Pa­poea- Nieuw- Guinea terugkeerden. “Ik zag mijn ouders eens per jaar, alleen tijdens kerst een paar we­ken. Toen ik ouder werd, kwam ik erachter dat ze me totaal niet ken­den, andersom ook niet. Dat vond ik moeilijk.”

De nog altijd sterke band met zijn broers, die eveneens over de we­reld uitzwermden (China en Abu Dhabi), stamt ook uit die tijd. Ze waren al jong op elkaar aangewe­zen en dat werd eerder al versterkt door een ernstig auto- ongeluk toen Chang zes jaar was. “Negen maanden lag ik in een ziekenhuis. Ik moest weer opnieuw leren lo­pen en had overal hulp bij nodig.” De Australiër – dat is de nationali­teit die hij met zich meedraagt –  zou nog vaker met gezondheids­problemen te kampen krijgen.

Twee jaar geleden nog miste hij bijna de play-offs van The Dukes toen hij met spoed in het zieken­huis werd opgenomen. In 1994 was het ook al eens kantje boord toen hij naar eigen zeggen geveld werd door een ‘super duper’­mala­ria na een tochtje door de Nieuw-Guinese jungle. Een jaarlang werd hij van alle vormen van sport ont­houden.”Dat ervaar ik nog steeds als een heel moeilijke periode. Ik was en ben altijd competitief. Maakte overal een wedstrijd van. Een jaar aan de kant staan, hakte er stevig in.” En dan te bedenken dat hij nu al pakweg vier jaar niets anders doet: aan de zijlijn staan.

Maar dan wel als coach in de sport, dat doet het ‘m ook voor hem. De trainer in hem groeide al op jonge leeftijd. Hij speelde rugby als semi-profin Hongkong en Au­stralië en zijn ploeggenoten waren dusdanig goed dat hij zelden of nooit een tackle hoefde te maken.

“Ik dacht dat ik er iets van kon, maar verbleekte totaal. Allemaal goede spelers, die al het werk voor m’n voeten wegmaaiden. Het eni­ge wat ik hoefde te doen, was aan­sturen. Zeggen waar ze moesten lo­pen. Op het veld begon ik eigen­lijk al als coach.”

In een (veel) later stadium trok hij die lijn door richting The Dukes.

Nu, bezig aan zijn vierde seizoen in Den Bosch, biecht Chang op dat hij aan het begin niet helemaal zeker van zijn zaak was. “Ik had wel de nodige ervaring opge­bouwd als assistent- coach in Au­stralië, wist hoe ik het wilde gaan doen, maar toch, het was nog maar de vraag of de ‘methode Chang’ hier zou werken.”

In de eerste plaats betekende die werkwijze een kiezelharde voorbe­reiding. Ronde na ronde werden de spelers afgebeuld in het Zuider­park. Er vielen jongens af die het vooral mentaal niet meer konden opbrengen. “Ik hoopte dat ik nog een man of 25 over zou houden.”

Dat lukte net, maar toen Chang het gevoel kreeg dat invloedrijke spelers als Bart en Gerard Viguurs en captain Boudewijn de Rouw hem steunden, wist hij dat een deel van z’n missie al geslaagd was.

Eén landstitel en twee verloren fi­nales verder zit zijn werk in Den Bosch er nog altijd niet op. Aller­eerst hoopt hij morgen in Amster­dam tegen aartsrivaal Hilversum ( kick- off 15.00 uur) weer kam­pioen te worden. Daarna wil hij in elk geval nog een jaar door met het in zijn ogen beste Dukes- team allertijden. Ook het Nederlandse bondscoachschap spookt nog door z’n hoofd.

Ja, ‘mengelmoes’ Chang en de Ne­derlandse polder blijven nog wel even aan elkaar verbonden. “Ik wil hier misschien nog wel liever blij­ven dan mijn vrouw (de Neder­landse Lidwine, red.). Ik houd van mijn leven en zou het nu in elk ge­val niet graag veranderen.”


 


Alex Chang met op de achtergrond drie van zijn vier kinderen: Willem (5), Maja (4) en Roos (2). Jesse van vier maanden ontbreekt.